Hebben ze u nooit verteld, heer, wat ik gedaan heb toen Izebel de profeten van de HEER liet uitmoorden? Dat ik honderd van hen een schuilplaats heb geboden, vijftig in één grot en vijftig in een andere, en dat ik hen van voedsel en drinkwater heb voorzien? En nu wilt u dat ik mijn meester ga zeggen dat u eraan komt? Hij zal me vermoorden!’ Maar Elia antwoordde:
‘Zo waar de HEER van de hemelse machten, in wiens dienst ik sta, leeft, vandaag zal ik bij Achab mijn opwachting maken.’
Obadja zocht Achab op en vertelde hem dat Elia eraan kwam. Achab ging Elia tegemoet, en zodra hij hem in het oog kreeg riep hij uit:
‘Bent u het, Elia? U, die Israël in het ongeluk hebt gestort?’ Elia antwoordde:
‘Ik heb Israël niet in het ongeluk gestort, dat hebt u zelf gedaan, u en het koningshuis van uw vader, omdat u de geboden van de HEER naast u hebt neergelegd en de Baäls bent gaan vereren. Welnu, laat heel Israël naar mij toe komen, bij de Karmel. Laat alle vierhonderdvijftig profeten van Baäl bij me komen, en ook alle vierhonderd profeten van Asjera, die door Izebel aan het hof zijn opgenomen.’
Achab stuurde boden naar alle stammen van Israël en liet ook alle profeten bij de Karmel bijeenkomen. Daar sprak Elia het volk als volgt toe:
‘Hoe lang blijft u nog op twee gedachten hinken? Als de HEER God is, volg Hem dan; is Baäl het, volg dan hem.’ De Israëlieten zeiden niets. Toen zei Elia:
‘Ik ben de enige profeet van de HEER die nog over is. De profeten van Baäl zijn met vierhonderdvijftig man. Breng ons twee stieren. Zij mogen als eersten een stier uitkiezen. Laten ze die in stukken snijden en op een brandstapel leggen, maar ze mogen het hout niet aansteken. Ik zal de andere stier gereedmaken en op een brandstapel leggen, maar ik zal het hout niet aansteken. U moet de naam van uw god aanroepen, en ik zal de naam van de HEER aanroepen. De god die antwoordt met vuur, is de ware God.’ Heel het volk stemde met dit voorstel in.